Eindopdracht Proza (Nederlands)

Voor Nederlands moesten we een verhaal schrijven. Hieronder staat mijn verhaal.

Het is donker. Samen met mijn zus en vader stap ik uit het busje dat ons naar dit zanderige grasveld heeft gebracht. Ik kijk om me heen en voel een rilling over mijn rug lopen. Een rilling van de koude ochtendlucht, maar vooral ook van de spanning over wat komen gaat. Er heerst een chaos: busjes die mensen afzetten, geschreeuw, andere geluiden die niet te plaatsen zijn, vrachtwagens die de laatste onderdelen komen brengen, een man die voortdurend foto’s en filmpjes van ons maakt.
Het is erg vroeg, zo vroeg dat de oranje ochtendzon nog niet te zien is. In de verte staat een mand, waarschijnlijk onze mand. Wanneer ik eraan denk dat ik over enkele minuten in die mand zit, schieten er allerlei vragen door mijn hoofd. Is de mand wel stevig genoeg? En past iedereen er wel in? Is de ballonvaarder wel te vertrouwen? Mijn vader stelt me gerust.
Ik zie de ballonnen al op de grond liggen. De ballonnen lijken net opblaasbare strandballen die op een warme zomerdag liggen te wachten op lucht.
Een grote man begint plotseling hard te schreeuwen. Ik kijk achter me en zie dat er een groep van ongeveer tien mannen met een aardig tempo mijn kant op komt lopen. De mannen hebben allemaal een hesje aan met daarop de tekst: ‘groundcrew’. Ze rennen langs mij en mijn vader richting de mand. Mijn vader zegt dat dit waarschijnlijk de mensen zijn die helpen bij het opstijgen en landen, vandaar de naam ‘groundcrew’. De mannen hebben grote gasflessen bij zich en zetten deze gelijk in de mand van de ballon.
Een minuut later hoor ik een geluid dat ik nog niet ken. Het blijkt het geluid van brander te zijn. Ik ben een beetje moe, omdat we vanochtend erg vroeg moesten opstaan. Maar de slaperigheid lijkt niet uit te maken, want als ik de eerste vlammen zie, ben ik opeens klaarwakker. Het vuur vult de enorme ballon met warme lucht.
Opeens zie ik een lichtflits. Verderop komt een ballon langzaam omhoog en geeft licht zoals een lampion. De ballon knippert en belicht zo de omgeving met tussenpozen. Ik zie dat er nog veel meer ballonnen zijn dan ik dacht. Op het veld zie ik nu meerdere verschillend gekleurde strandballen omhoogkomen en ook weer op dezelfde manier knipperen. De ballonnen geven kleur aan de koude ochtend. Ik voel kippenvel op mijn arm. Mijn zus is even van de drukke groep weggelopen. Ze gaat dicht bij de grond zitten en maakt op een professionele manier foto’s en video’s. Ik kijk terug naar onze ballon en ik zie dat deze ook al bijna klaar is om recht op te gaan staan. De ballon is wit met één strakke zwarte streep.
Mijn zus loopt snel terug terwijl ze aandachtig de foto’s op haar telefoon bekijkt. Ze draait haar telefoon naar ons toe en ik zie een stuk van een filmpje. In het prachtige filmpje is te zien hoe een rode ballon al knipperend omhoog komt.
Plots begint een man onze richting op te wuiven: “We must go! We must go!” We lopen richting de witte rechtopstaande ballon die ondertussen ook gloeit, net als de andere ballonnen. Hier en daar zie ik al een ballon opstijgen. De mensen in de manden filmen en soms hoor ik een zachte gil.
Er wordt een plek in de mand aangewezen door iemand van de ‘groundcrew’. Ik sta nu op een gammel krukje en gooi mijn been over de zachte rand van de mand. Ik pak de tas van mijn vader aan en tegelijkertijd probeer ik mijn zus te helpen met instappen. De luchtvaarder is als laatste ingestapt. Hij staat in het midden, samen met al zijn gasflessen. Hij zet de brander meteen aan en ondanks dat ik hem goed aan het bestuderen was, schrok ik ervan. Ik voelde de warmte van het vuur. De warmte die ons zou optillen. Deze warmte rook anders dan een openhaard of een kampvuur. Het rook veel steviger.
De zon komt ondertussen langzaam op. De man in het midden zegt tegen mijn vader dat we bijna gaan opstijgen. Ik kijk nu naar de grond. Kijkend of de grond in beweging komt. De ‘groundcrew’ maakt de gewichten los die nog aan de mand zaten.
We komen los van de grond.
We must go!